
Jurisprudentie
BG8624
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803091/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803091/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) het Natuurgebiedsplan Uilenbroeken vastgesteld.
Uitspraak
200803091/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de maten zijn: [maat sub 1], [maat sub 2] en [maat sub 3],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 maart 2008 in zaak nr. 05/159 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) het Natuurgebiedsplan Uilenbroeken vastgesteld.
Bij uitspraak van 17 maart 2008, verzonden op 19 maart 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] (hierna: de maatschap) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2008, waar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, en [maat sub 1], en het college, vertegenwoordigd door J. Grotenhuis, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 20 december 1999, Stcrt. 1999, 252, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling SN 2000) vastgesteld.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN 2000, voor zover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, voor zover thans van belang, worden natuurgebiedsplannen vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, voor zover hier van belang, doet de vaststelling van een natuurgebiedsplan een verwervingsplicht ontstaan voor het bureau beheer landbouwgronden, indien gronden gelegen binnen het natuurgebiedsplan dit bureau worden aangeboden.
2.2. Bij het besluit van 21 december 2004 heeft het college het Natuurgebiedsplan Uilenbroeken (hierna: het plan) vastgesteld.
2.3. De maatschap exploiteert een melkveebedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Een klein deel van dit bedrijf is gelegen op gronden binnen de grenzen van het plan. Voor het overige is het buiten deze grenzen gelegen. De maatschap betoogt - samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen nadeel ondervindt van de vaststelling van het plan. Zij stelt dat het plan van invloed is op de toekomstige planologische situatie ter plaatse en dat de vaststelling van het plan een belemmering vormt voor haar bedrijfsvoering. Door de begrenzing van het plan kan volgens haar in het kader van de landinrichting geen doelmatige toedeling aan hen plaatsvinden. Met name zullen aan de maatschap, naar hij stelt, geen gronden binnen de grenzen van het plan worden toegedeeld die grenzen aan de gronden die hij reeds binnen de grenzen van het plan in bezit heeft. Tevens vreest de maatschap ingrepen in het grondwatersysteem.
2.3.1. De vaststelling van een plan als thans in geding heeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraken van 24 december 2003 in zaak nr. 200301482/1 en van 1 september 2004 in zaak nr. 200403202/1, in planologisch opzicht geen directe gevolgen voor de in het gebied, waarop het plan ziet, gelegen gronden, omdat door die vaststelling de bestemming van die gronden, noch het gebruik daarvan wordt gewijzigd. Het plan geeft de omtrek weer van het gebied waarvoor op grond van de Regeling SN 2000 subsidie kan worden verzocht ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen in dat gebied. Eigenaren en pachters van terreinen gelegen binnen het gebied van het plan kunnen verzoeken om subsidie op basis van vrijwilligheid indienen. Ook kunnen zij gronden aanbieden aan het bureau beheer landbouwgronden, die dan verplicht is om de gronden tegen agrarische marktwaarde aan te kopen. Het bestaande gebruik van de in het gebied gelegen gronden kan worden voortgezet en aan bestaande bouwrechten wordt niet getornd.
Wel moet onder ogen worden gezien dat de vaststelling van het plan van invloed kan zijn op de toekomstige bedrijfsvoering van de maatschap in dier voege dat uitbreiding van haar bedrijf beperkingen kan ondervinden in de mate waarin het plan wordt gerealiseerd. Ook valt niet uit te sluiten dat dit indirecte effecten heeft op de waarde van het bedrijf en de daartoe behorende landbouwgronden in het vrije economische verkeer.
Dit mogelijke indirecte gevolg raakt het belang van de maatschap en dient derhalve bij de besluitvorming betrokken en afgewogen te worden.
2.3.2. Aan het plan is mede het rapport "Locatiestudie stergebied Achterste Diep" van het adviesbureau Royal Haskoning van juni 2003 ten grondslag gelegd. Hierin zijn de conclusies neergelegd van een studie naar mogelijke alternatieven voor het stergebied Exloosche landen. Royal Haskoning heeft onder meer geconcludeerd dat het gebied zoals begrensd in het plan, kansrijk is voor het ontwikkelen van vochtig schrale graslanden, deels overgaand in rietland en ruigte en op langere termijn in rietzegge-moeras en dat de ligging bij het zogenoemde LOFAR-gebied deze mogelijkheden versterkt. Bij de totstandkoming van dit rapport is overleg gevoerd met alle betrokken maatschappelijke organisaties, waaronder LTO Noord.
2.3.3. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de afweging van de bij de vaststelling van het plan betrokken belangen in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang van natuur- en landschapsbehoud dan aan de belangen van de maatschap. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze belangen met name zijn gelegen in een mogelijke, doch bepaald niet zekere, toewijzing van gronden binnen de grenzen van het plan in het kader van de landinrichting. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van het plan.
2.3.4. Voor zover de maatschap betoogt dat de verwezenlijking van het plan een wijziging in het grondwatersysteem met zich brengt, kan dit niet leiden tot een ander oordeel, omdat deze wijziging, wat daarvan zij, niet rechtstreeks voortvloeit uit het plan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
164-230.